Equine Herpes Virus/Rhinopneumonie

Het Equine Herpes Virus is een virus waar veel paarden, vaak al op jonge leeftijd, mee in aanraking komen en welke verschillende ziekteverschijnselen kan veroorzaken. Er bestaan verschillende typen van EHV waarvan EHV-1 en EHV-4 de meeste ziekteverschijnselen veroorzaken. Bijna alle paarden dragen antistoffen voor type 4 bij zich, deze veroorzaakt vaak luchtwegproblemen, maar kan ook af en toe voor abortus of neurologische problemen zorgen. Ongeveer 30% tot 60% van de paarden is positief voor type 1, welke naast luchtwegproblemen vaak de veroorzaker is van abortus en neurologische problemen door EHV.

 

Verschillende ziektebeelden
Er zijn verschillende ziektebeelden van een besmetting met het Equine Herpes Virus bij het paard.

1) Luchtwegproblemen/Rhinopneumonie: Deze problemen komen verreweg het meeste voor en worden meestal veroorzaakt door EHV type 4 en een enkele keer door EHV type 1. Verschijnselen die kunnen voorkomen zijn koorts, neusuitvloeiing, verminderde eetlust en dikke benen. De tijd tussen de besmetting en het vertonen van de eerste ziekteverschijnselen (incubatietijd) is twee tot tien dagen. Het is dus goed mogelijk dat een paard pas een week nadat hij besmet is, bijvoorbeeld op een wedstrijd of andere onbekende plek, pas ziek wordt. De diagnose kan gesteld worden door een neusswab te nemen, deze wordt dan in het lab getest op EHV. Er is geen specifieke behandeling tegen EHV en meestal moet het paard zelf uitzieken. Ondersteuning met koortsremmers, makkelijk te eten voer en een comfortabele omgeving kunnen hierbij hielpen. Antibiotica zijn vaak niet nodig, een enkele keer kan er een secundaire bacteriële infectie ontstaan waardoor wel antibiotica ingezet moeten worden.
Sommige paarden worden na besmetting met EHV niet zichtbaar ziek. Op grote (sport)stallen kunnen echter wel periodes waargenomen worden waarin de paarden minder goed presteren zonder aanwijzingen van ziekte. Deze periodes van minder presteren kunnen ook veroorzaakt worden door een besmetting met EHV.

2) Abortus: een besmetting met EHV is de meest voorkomende infectieuze oorzaak van abortus. Een drachtige merrie kan één week tot enkele maanden voordat de abortus plaatsvindt al een infectie met EHV doorgemaakt hebben. Abortus wordt meestal veroorzaakt door EHV type 1, maar is ook mogelijk na een infectie met EHV type 4. Bij de abortus komen er met de vrucht, het vruchtwater en de placenta grote hoeveelheden virus vrij. Wanneer er meerdere drachtige merries op een bedrijf staan bestaat het gevaar voor een abortusgolf.

3) Neurologische problemen: een besmetting met, met name EHV type 1 kan ook neurologische verschijnselen geven. Deze neurologische verschijnselen worden veroorzaakt doordat de doorbloeding van zenuwcellen verstoord raakt waardoor ze een tekort aan zuurstof krijgen. De paarden kunnen atactisch of zelfs (deels) verlamd zijn waardoor sommige paarden komen te liggen. Deze verlamming begint eigenlijk altijd bij de staart/achterhand. Wanneer het paard komt te liggen en niet meer in de benen kan is de prognose voor restloos herstel erg slecht. Wanneer de verschijnselen minder ernstig zijn is herstel mogelijk, dit duurt echter lang.

 

Besmetting
Een paard kan op verschillende manieren besmet raken met EHV. Het virus bevindt zich in de voorste luchtwegen en kan dus overgedragen worden via direct neuscontact of als een paard proest. Besmetting kan ook plaatsvinden via indirect contact, via bijvoorbeeld kleding of water-/voerbak. Het is dus belangrijk om in geval van ziekte voorzichtig te zijn met het contact tussen zieke en gezonde dieren. Het is aan te raden om eerst de gezonde dieren te verzorgen en daarna de zieke dieren zodat niet via kleding en materiaal virus overgebracht wordt naar de gezonde dieren. Zoals eerder al genoemd komen bij een abortus veel virusdeeltjes vrij met de vrucht, het vruchtwater en de placenta. In het geval van een abortus is het daarom belangrijk om de dode vrucht en de placenta direct op te bergen in een waterdichte zak en de stal goed schoon te maken en te desinfecteren.

EHV blijft, net als het herpes virus bij mensen, ‘slapend’ bij paarden aanwezig na een doorgemaakte ziekte, het paard blijft dus drager van het virus. Het virus is dan niet actief en het paard is dus niet ziek, echter wanneer de weerstand van het paard laag is kan het virus weer actief worden en kan deze dus besmettelijk worden voor andere paarden. De drager kan zelf dan ook weer ziek worden, het is echter ook mogelijk dat hij minder duidelijke verschijnselen vertoont en niet als ziek herkend wordt. Door het niet zichtbaar ziek zijn worden de juiste voorzorgsmaatregelen om besmetting van andere paarden te voorkomen veelal niet getroffen. Door het bestaan van dragerdieren is het lastig te voorspellen waar en wanneer het EHV virus opduikt en ziekte veroorzaakt.

 

Beschermen tegen EHV
Met name jonge paarden zijn gevoelig voor EHV, de verschijnselen zijn duidelijker en ernstiger en ze scheiden vaak grotere hoeveelheden virus uit gedurende langere tijd dan volwassen paarden, soms wel tot een maand. Daarnaast worden jonge dieren vaak in groepen gehuisvest en maken ze verschillende stressvolle gebeurtenissen mee zoals spenen, verhuizen en veranderingen in de groep. Paarden die regelmatig op wedstrijd of training op vreemd terrein gaan lopen ook meer risico op besmetting met EHV. Deze gebeurtenissen brengen namelijk stress met zich mee waardoor de weerstand daalt, hierdoor zijn ze vatbaarder en kunnen dragerdieren weer actief gaan uitscheiden en ziek worden. Stallen waar zowel sportpaarden als drachtige merries en jonge paarden staan hebben meer risico voor een uitbraak van EHV. In de preventie tegen EHV is het dan ook belangrijk dat deze groepen paarden zoveel mogelijk gescheiden te houden. Daarnaast is het aan te raden om nieuwe paarden eerst 2 tot 4 weken in quarantaine te houden. Bij bezoek aan andere stallen, zowel met als zonder paard, is het aan te raden geen contact te hebben met vreemde paarden en ook je paard niet te laten eten of drinken uit een vreemde voer- of drinkbank. Daarnaast is het aan te raden om niet met dezelfde kleding naar verschillende stallen te gaan.

Er bestaat tevens de mogelijkheid om te vaccineren tegen EHV, deze vaccinatie biedt een vrij goede bescherming tegen de verkoudheids- en abortusvorm. Er is niet goed te onderzoeken of vaccinatie ook werkzaam is tegen de neurologische vorm, dit komt doordat niet iedere besmetting met het EHV virus leidt tot neurologische verschijnselen. Het is wel zo dat er duidelijk minder klinische (waaronder neurologische) problemen zijn op bedrijven waar tegen EHV gevaccineerd wordt. Wanneer een gevaccineerd paard besmet wordt met EHV wordt deze niet of minder ziek en scheidt minder virus uit waardoor de verspreiding van het virus naar andere paarden verminderd wordt. Het vaccineren van de gehele stal zorgt voor een goede groepsimmuniteit maar ook het enten van een individueel (sport)paard op bijvoorbeeld een pensionstal geeft dat paard een vrij goede bescherming. Zoals eerder al besproken zijn het voornamelijk de jonge dieren die snel ziek worden na een besmetting met EHV en vervolgens veel en langdurig virus uitscheiden en zo veel andere paarden kunnen besmetten. Het vaccineren van deze groep dieren kan de infectiedruk dus behoorlijk verlagen. De basisvaccinatie bestaat uit twee vaccinaties met vier tot zes weken tussentijd, daarna dient er halfjaarlijks gevaccineerd te worden. Voor drachtige merries geldt ook een basisvaccinatie en vervolgens vanaf 5 maanden dracht iedere twee maanden een hervaccinatie. De vaccinatie biedt goede bescherming, echter op het moment dat er een uitbraak is op een bedrijf, en er enorm veel virus in de omgeving aanwezig is, kan een gevaccineerd paard toch (vaak minder ernstige) ziekteverschijnselen vertonen. Daarom dient de vaccinatie gecombineerd te worden met goed management.